Maak een ode
English
Persoon op bankje met een poncho over het hoofd

Uitgelicht

(T)huisloos in de stad

Verhalen van de straat

14 feb - 1 jun 2025
Amsterdam Museum aan de Amstel

Ode aan Aagje Deken | Niet zomaar een vriendin

Door Marita Mathijsen23 juli 2024
Miniature portrait of Aagje Deken, by unknown artist, collection Letterkundig Museum, The Hague

Miniature portrait of Aagje Deken, by unknown artist, collection Letterkundig Museum, The Hague

Lieve Aagje,

Het is vandaag de geboortedag van je vriendin, Betje Wolff, over wie ik een biografie schrijf. Eerder zijn er al drie biografieën geschreven over jullie twee, maar ik heb ervoor gekozen alleen over Betje te schrijven. Voordat jij in haar leven kwam had ze al zoveel gepubliceerd, en juist aan Betjes boeken uit die periode is er eigenlijk steeds te weinig aandacht gegeven. Ik heb het in mijn biografie over haar ‘agressieve periode’, waarin ze echt onbarmhartig te keer gaat tegen de orthodoxe gelovigen. Maar denk nu niet dat ik jou minder acht dan haar. 

Ik wil je graag ‘lieve’ noemen, omdat ik denk dat er geen lievere én verstandigere vrouw in Betjes omgeving is geweest dan jij. Behalve dan haar moeder, maar die overleed toen Betje 14 was.

Waar ik het meest van onder de indruk ben, is je vriendschap. Je hield zo verschrikkelijk veel van haar, dat blijkt uit alles. Vooral de laatste jaren van jullie leven zijn zo aangrijpend. Betje heeft drie jaar aan kanker geleden voor ze stierf, en jij zorgde voor haar. Toen ze dood was wilde je niet meer praten, niet meer eten, niet meer drinken, en negen dagen later overleed jij ook. Je wilde zelfs in de dood met haar verenigd zijn. 

Ik ben ook onder de indruk van hoe je je omhooggewerkt hebt. Je was een boerendochter en op je vierde werd je wees. Je familie plaatste je toen in een weeshuis in Amsterdam. Je hoefde weliswaar niet naar een armenweeshuis, want er was geld in de familie, maar evengoed werden de kinderen er niet opgeleid zoals in de betere standen. Het was de bedoeling dat de meisjes later zouden gaan werken als dienstmeid. Je leerde er geen vreemde talen bijvoorbeeld. Maar je onderscheidde je al heel snel omdat je gedichtjes schreef, en daarmee kreeg je prijzen. Dat stimuleerde je om er mee door te gaan. Toen je uit het weeshuis kwam werd je eerst dienstmeid, maar dat lag je totaal niet. Toen kreeg je de kans om mantelzorger te worden bij een ziekelijke jonge vrouw uit de grachtengordel, een vrouw die wél goede scholing had gekregen en ook aan het dichten was geslagen. Ze was bedlegerig en haar moeder had jou aangesteld om haar gezelligheid en afleiding te bezorgen. Maria Bosch heette ze. Samen gingen jullie gedichten schrijven, of eigenlijk niet samen, elk apart, maar wel tegelijkertijd. Ze was 32 toen ze stierf. Toen moest je weer op een andere manier aan de kost komen. Wel kon je met geld van de moeder nog een mooi boek uitgeven met die gedichten van Maria en van jou. Nu moet ik toegeven dat ik niet zo’n liefhebber ben van die gedichten, weet je, ze zijn zo godsdienstig, en dat spreekt in mijn tijd eigenlijk niet meer zo aan. 

Allemaal mannen natuurlijk, die het niet konden verdragen dat juist een vrouw hen zo te kijk zette.

Ik weet niet hoe je na de dood van Maria aan geld kwam. Ik hoorde dat je een theehandeltje zou hebben, en bij een bakker werkte. Maar je bleef gedichten schrijven en je kon ze ook af en toe publiceren. Je durfde het zelfs aan om een gedicht op te sturen aan het belangrijkste tijdschrift van die jaren, Vaderlandsche Letteroefeningen. Dus je had echt wel power in je. Je had ook een eigen groepje vriendinnen, allemaal vrouwen die van dichten hielden en mekaar ondersteunden. Wat moest je anders in die tijd: van de mannen kreeg je geen steun.

Je vriendschap met Betje begon heel merkwaardig. Je had veel over haar gehoord, want door haar spottende aanvallen op de ‘fijnen’ (de rechtzinnig gelovige Protestanten) was zij een BN’er, een bekende Nederlander geworden. Haar scherpe pen had haar tot de aartsvijandin van de streng gereformeerden gemaakt, die haar in hun tijdschriften probeerden onderuit te halen. Allemaal mannen natuurlijk, die het niet konden verdragen dat juist een vrouw hen zo te kijk zette. 

Maar jij vond dat Betje te ver ging in haar satires. Dus je besloot haar een brief te schrijven. Zo ongeveer met deze inhoud: ik vind dat je zottigheden uithaalt en ik meen dat je veel te voorbarig oordeelt. Ik wil je genezen van jouw grilligheden, ik heb gehuild om je, ik heb de hemel gesmeekt of ik jou misschien op een ander pad zou kunnen brengen. Ik wil proberen jou weer een goede naam te bezorgen en je gekke gedrag te hervormen. 

Ja, je had niet in de gaten dat je zo’n brief niet aan Betje kon schrijven. Ze reageerde dus furieus in haar antwoordbrief: wat je je wel inbeeldde, waar je je mee bemoeide, of dat christelijk was om iemand die je niet kende zo te beoordelen. En toen keerde je als een blad in de wind om: honderdmaal excuus, stuur die brief terug, ik wil hem verbranden. Sorry sorry. En toen het merkwaardige: jullie werden juist door die twee brieven dikke vriendinnen. 

Steeds weer krijg ik de vraag of jullie lesbisch waren. Ik weet dat niet, en hoef het niet te weten.

Echte vriendschap werd het. Jij verhuisde uit Amsterdam en samen woonden jullie eerst in De Rijp, toen in Beverwijk, daarna negen jaar in Frankrijk en de laatste jaren in Den Haag. Steeds weer krijg ik de vraag of jullie lesbisch waren. Ik weet dat niet, en hoef het niet te weten. Vriendschap is niet afhankelijk van seks. Het gaat er maar om dat je je volkomen op je gemak voelt bij de ander, dat je de ander van haver tot gort kent en neemt zoals die is, dat je weet wanneer en waardoor de ander lijdt of angstig is, en dat je er dan bent.

Zo iemand werd jij voor de nerveuze Betje. Zij was kwetsbaarder dan jij, feller, sneller geraakt – en jij nam het voor haar op als zij weer eens beschuldigd werd van geloofslaster. Want gelovig, dat waren jullie allebei, maar mild en verdraagzaam voor andere vormen van geloof en dat waren de gereformeerden tegen wie Betje optrad niet.

Je verdedigde haar: ook in het openbaar, je nam de pen op als zij aangevallen werd en schreef daar tegenin.

Ach lieve Aagje, je werd toch ook zelf vaak gekwetst. Er waren mensen die dachten dat die leuke romans die jullie schreven het werk van Betje waren en dat alleen een paar droge stukken erin van jouw hand waren. Nou, als ik jouw brieven lees dat weet ik dat jij ook geestig kunt zijn, en bovendien heeft zowel Betje als jij heel duidelijk uitgesproken dat jullie de hele schrijverij samen deden.

Ik durf niks te beloven, ik ben al veel en veel ouder dan jullie geworden zijn. Ik weet niet hoe lang ik nog door kan gaan – maar het is echt zo: eigenlijk verdien jij ná Betje ook een eigen biografie.

Heel veel liefs van iemand die zich een vriendin van jou durft te noemen,

Marita

Periode

1741– 1804

Over

Ode van Marita Mathijsen aan Aagje Deken.

 

Miniatuurportret van Aagje Deken, door onbekende kunstenaar, collectie Letterkundig Museum, Den Haag

Aagje Deken

Agatha Pieters (Aagje) Deken (Nes aan de Amstel, (gedoopt 10 december 1741 – Den Haag, 14 november 1804) was een bekende Nederlandse schrijfster.

Tags

Maak een ode
  • Zien & Doen
  • Verhalen & Collectie
  • Tickets & Bezoek
  • Tentoonstellingen
  • Rondleidingen
  • Families
  • Onderwijs
  • Nieuws
  • Nieuwsbrief
  • Publicaties
  • AMJournal
  • Vrouwen van Amsterdam

Hoofdpartners

gemeente amsterdam logo
vriendenloterij logo

Hoofdpartner Educatie

elja foundation logo
  • © Amsterdam Museum 2025