Ode aan Anna van RijswijkOverleven in de kelder
Interieur woning aan Lindengracht, ca. 1895, fotograaf: Eduard Weismüller, collectie Stadsarchief Amsterdam
“Jij ging elke ochtend vroeg naar het Haarlemmerplein waar tuinders uit de omgeving hun groenten aanvoerden, en verkocht die vanuit je kelder.”
Beste Anna,
Je was een Amsterdamse vrouw zoals er zo veel zijn geweest; in die zin was je er een van dertien in het dozijn. Mijn opa vertelde over een vrouw wier man zijn geld verdronk, die tien kinderen kreeg (al zal dat straks overdreven blijken te zijn) waarvan er drie overleefden, en die haar gezin in leven hield door vanuit een smerige kelder groenten te verkopen.
Je woonde sinds mei 1872 zonder familieleden in de kelder van Haarlemmerstraat 92, en in oktober trok je zus Anna Maria (uit een volgend huwelijk van je vader; je moeder overleed kennelijk na je geboorte) bij je in. Je ongehuwde zus Cornelia, die dienstbode was, woonde van 1874 tot 1877 aan de overkant, op nummer 89; tussen 1905 en 1909 woonde ze bij je gezin in. In 1875 trouwde je met Jo (Johannes) Mons, kind van een schippersknecht. Anna Maria trouwde met een twintig jaar oudere Zweedse zeeman, en verhuisde naar de Binnen Brouwerstraat, bij jou om de hoek.
In jouw kelder was geen stromend water (dat haalde je bij de pomp op de Herenmarkt), en een emmer was de WC. ’s Nachts werd de woning afgesloten door het kelderluik dicht te doen. Jo was schuitenvaarder; hij boomde zolderschuiten tussen de haven en de grachten. Hij gaf het meeste van zijn weekloon uit aan jenever. Je achterkleindochter Lida zei toen ze tegen de negentig liep, op haar stok geleund in jullie kelder: “Tsja. Als je al geen alcoholist was, zou je het hier wel worden.” Jij ging elke ochtend vroeg naar het Haarlemmerplein waar tuinders uit de omgeving hun groenten aanvoerden, en verkocht die vanuit je kelder.
In 1876 werd Sam geboren, en het jaar daarna Jan. In september 1879 kreeg je een dochter, Anna Cornelia Maria, maar die overleed in mei 1880. In oktober 1880 verhuizen jullie naar de kelder van Haarlemmerstraat 96, op de hoek van de Buiten Brouwerstraat. Dat lijkt me een betere kelder, omdat er aan de zijkant smalle raampjes naar de straat zijn. In maart 1881 werd daar Cornelis geboren, maar die overleed in juli. In 1883 kreeg je een dochter, Anna, en die bleef leven. Na de geboorte op 2 maart 1885 van je zesde kind, Jacob, lag je van 16 maart tot 21 april in het Binnengasthuis; je registratie vermeldt ‘abcessus 7’. Omdat Jacob verder niet voorkomt in de burgerlijke stand, neem ik aan dat die snel is overleden.
Kennelijk heb je het er niet bij laten zitten. In november 1889 verhuisden jullie naar de Tweede Spaarndammerstraat (tegenwoordig de Houtrijkstraat). Vanuit die kelder (waar na je verhuizing trouwens je zus Anna Maria met man en kinderen introk) was dat een enorme vooruitgang. Er waren ramen, er was stromend water, ik denk dat er ook stadsgas was (en dus verlichting). Deze stap zette je toen je oudste zoon Sam dertien was, en zijn broertje Jan twaalf – dus toen de jongens konden werken. Ik kan het niet bewijzen, maar het kan niet anders dan dat jij hier achter zat. Van Jo moest het niet komen. Verdiende jij nog geld, daar in de Spaarndammerbuurt? Of betaalden jullie de huur van wat de jongens verdienden? Is het je gelukt je man van de drank af te krijgen?
In de twintig jaar na de verhuizing naar de Tweede Spaarndammerstraat verhuisden jullie vaak. Naar twee andere adressen in de Tweede Spaarndammerstraat, naar de Houtmanstraat (een woning van Piet van Eeghen’s Vereeniging ten Behoeve der Arbeidersklasse, waar beter betaalde arbeiders konden wonen – dat had je toch maar lekker voor mekaar). Vanaf 1894 naar zes verschillende adressen in de Jordaan – gleed je weer af, helemaal toen de jongens in 1895 en 1896 de deur uit gingen? Die hebben even goed geboerd met een fietsbandenfabriekje, maar moesten daar mee stoppen toen Dunlop patent verkreeg op hun procedé.
In 1910 verhuizen je man en jij naar Hilversum, waar Jo als werkman en later als vulcaniseerder vermeld staat. Jullie zoon Jan woont daar ook, en kennelijk gaan vader en zoon samen fietsbanden repareren, net als Sam in Amsterdam aan de Haarlemmerweg doet. Ik stel me voor dat je man bij je zoon ging werken – een beetje de omgekeerde wereld. Jij kreeg een uitkering op grond van de Ouderdomswet 1919, Jo op grond van de Invaliditeitswet van 1901. Je overleed op 20 januari 1922, je was tachtig jaar geworden. Jo verhuisde nog wat in Hilversum en overleed in 1938.
Net als een heleboel Amsterdamse vrouwen heb jij de smerige negentiende eeuw weten te overleven door je er in vast te bijten dat je kinderen het beter moesten krijgen. Dat is je nog gelukt ook. Dat zal je samen met je zusters hebben gedaan. Cornelia was ongetrouwd, Anna Maria’s man was op zee, en de jouwe aan de drank. De naam van je overleden meisje combineerde die van jou en je zussen. Jullie woonden bij elkaar in de buurt, en soms woonden je zusters bij jou in. Op die manier heb jij hen gesteund. In mijn verbeelding hebben Sam, Jan en Anna behalve een moeder ook twee tantes die zien wat ze in zich hebben en die ze aansporen om daar ook wat van te maken. Van de drie kinderen van Anna Maria vind ik geen latere aktes, die zullen jong zijn gestorven.
Hoe was het jouw kinderen vergaan als je, zoals je eigen moeder, na de geboorte van Jacob was overleden in het Binnengasthuis? Je leefde natuurlijk niet in een vacuüm: je kreeg op een goed moment kansen door progressief beleid. Je kleinkinderen werden geboren in hygiënische woningen en kregen onderwijs dat er voor jou niet was. Ze gingen zelfs naar het voortgezet lager onderwijs. Hun kinderen gingen naar de universiteit. En dat begon bij jou en je zusters.
Je hebt daar weinig krediet voor gekregen. Volgens mij is Sam, die nooit een druppel alcohol heeft gedronken, zijn leven lang kwaad op zijn vader gebleven. Toen in 1908 zijn vrouw Greetje overleed aan TBC kwamen je kleinkinderen niet bij jou, vlakbij, aan de Korte Prinsengracht wonen (nummer 40, insteek – was dat toch weer een krot?), maar gingen naar Jisp, waar Greetje vandaan kwam. Een van die kinderen, mijn opa Piet, vertelde op zijn oude dag wel wat hij van zijn vader gehoord had over die kelder aan de Haarlemmerstraat, Jo’s drank en jouw kruiwagen met groente. Maar terwijl hij honderduit over de familie van zijn tweede moeder vertelde, had hij geen eigen belevenissen te melden over de familie van zijn vader, over jou. Toch had hij prima door wat je hebt gepresteerd. Ik vermoed dat de drank van Jo jou de band met je kleinkinderen heeft gekost.
Via de archieven is er bijna niks over je te vinden terwijl van je man in het Militieregister tenminste nog zijn signalement staat (jij wist het al, maar: hij was 1 el en 709 strepen, dat is als ik het goed begrijp 1 meter 71, en hij had bruine ogen en blond haar). Ik kan op internet ook nog wel een foto vinden waar een man een zolderschuit door de Korte Prinsengracht boomt, maar een foto van een vrouw die een handeltje drijft vanuit haar kelder aan de Haarlemmerstraat: ho maar. Desondanks, met je zussen en die andere tien in het dozijn had jij de veerkracht, de ondernemingszin en het doorzettingsvermogen, en had je het ook nog eens in je om je drie overlevende kinderen veel mee te geven.
Mijn andere opa schreef jeugdherinneringen. Daaruit blijkt dat zijn chique familie het ook lang niet altijd gemakkelijk had. Maar, Anna, eerlijk is eerlijk: ze hoefden niet te verhapstukken wat jij voor je kiezen kreeg. Omdat ik als jongetje zijn verhalen zo mooi vond, vroeg ik jouw kleinzoon om zijn jeugdherinneringen ook op te schrijven. Die zijn niet, zoals die andere, in eigen beheer uitgegeven. Het is een handgeschreven uit elkaar vallend schrift. In de archivering en de nagedachtenis kom je er al net zo bekaaid van af als toen je nog leefde.
Elke week fiets ik een paar keer langs die kelder van je. Je kunt er nu spijkerbroeken van 300 Euro kopen. Ik stel me zo voor dat je tevreden bent dat ik die zou kunnen betalen, maar dat je het op prijs stelt dat ik iets verstandigers doe met mijn geld. Het is dat ik geen hoed draag, maar anders zou ik hem elke keer als ik er langs kom voor je afnemen – en voor je zusters, en voor die andere tien.
Je achter-achterkleinzoon Thomas Spijkerboer,
met dank aan je achter-achter-achterkleindochter Judith Kraamwinkel en mijn partner Margriet Kraamwinkel
Bronnen
Jeugdherinneringen Piet Mons
Stadsarchief Amsterdam
Archief Gooi- en Vechtstreek
Laura van Hasselt, Geld, geloof en goede vrienden. Piet van Eeghen en de metamorfose ban Amsterdam 1816-1889 (Amsterdam: Balans 2023)
Periode
1841– 1922
Over
Ode van Thomas Spijkerboer aan Anna van Rijswijk.
Anna van Rijswijk was een van de vele straatarme vrouwen die van Amsterdam een betere plek hebben gemaakt, maar waar bijna niks over te vinden is.
Anna van Rijswijk
Anna van Rijswijk was een van de vele straatarme vrouwen die van Amsterdam een betere plek hebben gemaakt, maar waar bijna niks over te vinden is.