Ode aan Toby VosWat een statement, wat een lef
Toby Vos, foto uit familie archief
Beste Toby,
Ik moet beginnen met een bekentenis: ik heb jouw dagboek gelezen. Dat is een gek idee. Ik weet niet hoe je het zou vinden dat ik de gedachten, angsten en dromen ken die je beschreef in het dagboek dat je in 1944 begon - als 26-jarige. Maar omdat je dit dagboek later zelf aan het archief hebt afgestaan en daarin bovendien naar jouw ‘lezers’ verwijst, wil ik graag geloven dat je het niet erg zou vinden.
Misschien was ik wel de lezer die je zocht; een met waardering voor jouw zelfspot en met grote bewondering voor jouw schrijf – en tekentalent. Ik heb genoten van de ironische bespiegelingen over jouw leven als vrouw in Amsterdam, die je zo prachtig geïllustreerd hebt met tekeningen in inkt en waterverf. Als historicus heb ik al heel wat dagboeken gezien, maar dit is de mooiste die ik ken.
Als iemand de stad met aandacht bekeken heeft, ben jij het. Want wie tekent, moet goed kijken. Het stadsleven wist je in beelden te vangen, soms met ernst en vaak met humor: lastige buren, geluidsoverlast, overpeinzingen in het Vondelpark en slapeloze nachten in de stille, donkere stad.
Vooral met het beeld van de Westerkerk laat je zien jouw dagboek ook een kunstwerk is. Je schetst het uitzicht op de Westertoren vanuit jouw huis, drie hoog aan de Rozenstraat, als illustratie bij de uitleg waarom je het dagboek schrijft. De gele raamkozijnen —door een roze muur omrand— zijn als de lijst van een schilderij. Deze springt niet alleen in het oog door de kleuren, maar ook door de vensterbank, waarop een zacht roze kussentje ligt dat je als kijker zo lijkt te kunnen pakken. Dit mooie miniatuur maakt duidelijk dat jouw dagboek een venster biedt op de stad, die we in jouw kunstzinnige weergave te zien krijgen.
Amsterdam was jouw stad. Je leefde er meer dan een eeuw —van jouw geboorte in 1918 tot jouw overlijden in 2019— en woonde in hele verschillende stadsdelen: de Jordaan, Amsterdam-Zuid en de Bijlmer. Na jouw opleiding aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, de latere Gerrit Rietveldacademie, maakte je carrière als illustrator van tijdschriften en kinderboeken, waaronder de kabouterreeks-boekjes van de Bijenkorf. Je ondertekende jouw werk niet met de naam ‘Neeltje Vos’, die je bij jouw geboorte kreeg, maar met ‘Toby Vos’. Dit was een afgeleide van jouw bijnaam ‘Toppie’, die weer verwijst naar de door jou bewonderde schrijfster Top Naeff. Wat heerlijk onconventioneel om de jongensachtige naam Toby aan te nemen. En wat een statement. Wat een lef.
“Je moet hard gewerkt hebben om rond te kunnen komen als alleenstaande moeder met een creatief beroep.”
Toby Vos, 1942, foto uit familie archief
Mijn bewondering groeide alleen maar toen ik ontdekte dat je tijdens de oorlog deelnam aan het verzet. Je was koerierster bij de Paroolgroep en omdat je zo geweldig kon tekenen, wist jij als geen ander persoonsbewijzen te vervalsen. Je werd ervoor opgepakt en verhoord, maar gelukkig al snel weer vrijgelaten. Over het verzet vermeld je niks in jouw dagboek. Vermoedelijk was dat te riskant. Hoe dan ook doe je wel verslag van de hongerwinter, de zoektocht naar eten buiten de stad en de beschieting op de Dam, waarmee je unieke beelden van de oorlogsjaren hebt nagelaten. Er zijn ook verhalen bij, die deels of helemaal verzonnen lijken, en in elk geval sterk gedramatiseerd. Zo is er het stripverhaal ‘Ik ben een held’ van april 1945, waarin jij een gewonde soldaat te hulp schiet na een explosie en je jurk in repen scheurt om zijn verwondingen te verbinden. Ach Toby, vond je jezelf niet heldhaftig genoeg?
Een ‘simpel vrouwenleven’, dat helemaal in het teken staat van de zorg voor man en kinderen, was jou een gruwel. Als vrouw van midden twintig lijk je er alleen niet helemaal zeker van te zijn of je echt aan dat lot kon ontkomen. Je nam mij voor je in door de spottende wijze waarop je jouw oudere zelf verbeeldt als een dame van middelbare leeftijd in een bloemetjesjurk, die boodschappen heeft gedaan voor haar gezin en op de terugweg leeg voor zich uit zit te staren in de tram:
‘Stoer staan wijdbeens mijn beide benen op de grond, de tas met bloemkool in de holte van de schoot. Blauwaderig rust mijn hand erop. De trouwring schittert in de zon.’
Toby Vos, foto uit familie archief
“Een ‘simpel vrouwenleven’, dat helemaal in het teken staat van de zorg voor man en kinderen, was jou een gruwel”
Je had het gevoel dat je met jouw ‘onafhankelijke tekenaressengeest’ misschien niet geschikt was voor een relatie. Een man zou zich snel tekort gedaan voelen, dacht je, want je had nou eenmaal ‘een pen die onbedwingbaar tot werken staat’. Of jouw toewijding aan de tekenkunst een relatie echt in de weg heeft gezeten, weet ik niet. Ik weet alleen dat je enkele jaren getrouwd was en binnen dat huwelijk twee zoons kreeg, die je na de scheiding vrijwel alleen opvoedde. Dat zal niet makkelijk zijn geweest. Ik kan me wel indenken dat je daar soms een beetje sherry bij nodig had, zoals je ooit in een interview zei.
Je moet hard gewerkt hebben om rond te kunnen komen als alleenstaande moeder met een creatief beroep. Maar als ik kijk naar jouw vele bijdragen aan de kinderliteratuur krijg ik vooral de indruk dat je er ontzettend veel plezier in hebt gehad. Je bent wel een kruising van Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp genoemd, omdat je niet alleen kinderboeken illustreerde van bekende auteurs, zoals Lea Smulders, maar ook zelf verhalen schreef. Daar kwam nog bij dat je knutsel - en doe-boeken voor kinderen maakte. Van Wat zal ik nu eens doen? heeft heel Nederland genoten; het kreeg lovende recensies en er zijn tientallen drukken van verschenen. Jouw ‘Woordje vooraf’ is even geestig als de vele puzzels, raadsels en knutselwerkjes die ‘je zomaar eens kunt doen, zonder je al te druk te maken’.
De humor heeft soms een wat bittere ondertoon als het om man-vrouw relaties gaat; in de verhalen die je in het Hollands Maandblad publiceerde, in de illustraties voor het Belgische Penelope. Weekblad voor de vrouw, en in de getekende herinneringen en reisverslagen die je cadeau deed aan familie en vrienden. Neem het reisverslag uit 1949, waarin je jezelf tekent in de tram, met naast jou een man die met een grijns naar je zit te kijken, terwijl jij je blik vol ongemak afwendt. Daarboven is de noodrem zichtbaar, met het bordje ‘Tout abus sera puni’ (Misbruik zal worden gestraft). Ik vind het knap hoe je met minimale middelen zo sterk tot de verbeelding spreekt in deze tekening, die actueler is dan ooit.
Ik ben ook onder de indruk van de openhartigheid waarmee je andere facetten van jouw leven als vrouw verbeeldt, zoals in het getekende verhaal over de geboorte van jouw eerste zoon, begin jaren vijftig. Het verhaal zit vol met Tobiaanse taferelen, zoals de scène in het ziekenhuis waarin jij, op bed, gespannen wacht op wat komen gaat en je verschrikkelijk ergert aan jouw man naast je, die lekker zit te lezen in Moby Dick. In het verhaal verbeeld je verder heel concreet en plastisch ‘de vreselijke instrumenten die de dokter laat uitkoken’, de marteling van de weeën, de geboorte en daarna de borstvoeding en tepelkloven. Je deed het verhaal over ‘jongetje Daniël’ cadeau aan de dokter die jou ‘zo keurig van het ventje verloste’. Ik kan me voorstellen dat hij er ook even van opkeek.
Toby, je was een eigenzinnige, dappere en krachtige vrouw, die op eigen benen stond en een beroep wist te maken van dat wat je van jongs af aan het allerliefste deed: tekenen, schilderen en schrijven. Je hebt niet alleen een prachtige inkijk gegeven in het leven van een Amsterdamse vrouw in de oorlog en daarna, maar je hebt die ervaring ook kunstzinnig verbeeld. Als ik nu naar de stad kijk, zie ik jouw geel-roze omlijsting erbij. Amsterdam is er mooier van geworden.
Was getekend,
Marleen Rensen