Ode aan Ernestine ComvaliusSolidair met de verworpenen der aarde

Ernestine Comvalius, 1978 privéfoto
Toen ik in december door de tentoonstelling Vrouwen in de Stad liep en de namen van de vrouwen van de Odes zag, waaronder ook mijn eigen Ode aan Pearl Dias, werd ik warm van al die vleesgeworden liefdesbetuigingen aan de vele Kankan Uma’s van Amsterdam. Oerkrachten zijn het die hier geëerd worden. En zo terecht. Maar toen ik haar kenmerkende stemgeluid hoorde via het apparaatje dat de bezoeker door de tentoonstelling gidst, wist ik ook dat ik nog één Zwarte vrouw pontificaal miste die ik er zelf graag nog aan toevoegen wil: Ernestine Comvalius. Zodoende.
Lady Bijlmerparktheater
Comvalius is bij vele Amsterdammers bekend als Lady Bijlmerparktheater. De voormalige directeur, medeoprichter en bestuurder van het Bijlmerparktheater - en vroeger van Krater - is net zeventig geworden, dus mijn vraag om te vertellen over haar leven en loopbaan werpt haar zeker veertig jaar terug in de tijd.
Ernestine: “Mijn eerste baan na mijn studie was als beleidswerker bij een overkoepelende organisatie van de Volkshogescholen in Driebergen. Daar, maar ook bij welzijnsorganisatie Alcides, leerde ik dat er van al die vooroordelen over onze instituten, Zwarte instituten - zoals bananenrepubliek en zo - niks van klopt en dat corruptie een ander gezicht heeft in Nederland en mooi verpakt wordt in begrippen als ‘netwerken’.” “En voor Driebergen werkte ik parttime als docente psychologie en omgangskunde.”
Ze schatert om een binnenpretje en als ik om uitleg vraag, zegt ze: ‘’t Is net alsof ik lesgeven niet als een baan zie, omdat het parttime was, maar het was wel mijn allereerste werkervaring. De helft van de deelnemers in mijn klassen was Surinaams. Als het ging om theorie liepen ze een beetje achter, maar als het om de praktijk ging, droegen de patiënten ze op handen. In mijn vrije tijd gaf ik - de enige Zwarte vrouw in het team - hen bijles, maar meer over de psychologie van Nederland. In de opleiding leerden ze ´Ja, die mensen moeten zo zelfstandig mogelijk zijn en alles zelf doen’. Die Surinaamse en Antilliaanse verzorgers zeiden dan: ´Maar het zijn ouderen, je moet voor ze zorgen, je moet ze warmte geven. ´Ik zei: Als je dat op je eindexamen vertelt, kan je het wel vergeten. Dus ik hielp ze hoe te navigeren hier en hoe te integreren in dit land.”
“Mijn werk lag in het verlengde van mijn eerdere werk als activist. Mijn missie, mijn leven die heb ik verbonden. Dat is mijn hele drijfveer geweest...En ook dat ik Kunst en Cultuur zag én zie als het hart van de samenleving”
Er valt een stilte en ze denkt even na. Haar gezicht is een prachtige mix van Afrikaanse en Aziatische trekken. Haar energie ook extravert en introvert: expressief en bedachtzaam tegelijk. Ze praat verder: “Na de Volkshogeschool begon ik bij Krater, onderdeel van welzijnsorganisatie Alcides waar ook Elin Robles voor werkte, over wie ik zelf een ode over schreef voor de tentoonstelling Vrouwen van Amsterdam.” Nu weegt ze haar woorden.
“Kijk… Bij Alcides zagen ze het belang niet in van kunst en cultuur in en…- ze hadden er ook geen verstand van.” Ze schaterlacht voor ze verder gaat: een lach als een heldere bergstroom. “Maar dat gaf mij de vrijheid om geheel volgens mijn eigen visie te bouwen aan Krater. En dat werd een succes. – ‘Tja, Krater dat zijn de pareltjes he, dat zijn de krenten in de pap’, zei de directeur van Alcides dan. Maar toen die krenten in de pap in staat bleken om duizenden mensen aan te trekken en geld binnen te halen, wilden ze het niet meer loslaten natuurlijk. Maar met veel pijn en moeite is me dat toch gelukt. Je wil niet weten wat ik daar allemaal heb meegemaakt… valse beschuldigingen, corruptie… Afijn. Ik ben blij dat die tijd achter de rug is. Ik wilde daar werken omdat ik het zat was om als beleidsadviseur gemeenten en overheden te adviseren op het gebied van diversiteit. Mijn doel was aan het roer staan en ik dacht: Hey, ik ben hier in Zuidoost, heel divers, dit zijn mijn mensen. Wat kan ik doen?”
Ze kijkt me trots aan. “Mijn werk lag in het verlengde van mijn eerdere werk als activist. Mijn missie, mijn leven die heb ik verbonden. Dat is mijn hele drijfveer geweest… En ook dat ik Kunst en Cultuur zag én zie als het hart van de samenleving.” Nu zucht ze even.
“Hier, in Zuidoost, heb ik mijn leiderschapskwaliteiten volledig ontwikkeld. Ik heb nog nooit in al mijn banen ergens zo hard gewerkt, maar wat mijn redding was, was dat ik bezig bleef met eigen vorming en zelfreflectie”
Als ik opper dat het niet altijd makkelijk moet zijn geweest kijkt ze me onderzoekend aan. “Ik heb veel moeite gehad met de sector. Daarom was het belangrijk voor me dat ik hier in Zuidoost mijn eigen bubbel kon maken, want anders had ik het in de theatersector nooit volgehouden. Hier, in Zuidoost, heb ik mijn leiderschapskwaliteiten volledig ontwikkeld. Ik heb nog nooit in al mijn banen ergens zo hard gewerkt, maar wat mijn redding was, was dat ik bezig bleef met eigen vorming en zelfreflectie.
Zelf denk ik dat ik nooit een burn-out kreeg omdat ik - hoe hard ik ook werkte - altijd trainingen in zelfontwikkeling bleef volgen. Eind jaren negentig kwam de toenmalige stichting Nestheaters met hun grote banners naar Zuidoost, alsof Zuidoost van hen was. Een van die Nes-medewerkers sprak in de krant over de kinderen van Zuidoost en zei dat ze “ongepolijst waren en met een heel dunne laag beschaving “. Mijn collega Isabel en ik keken elkaar verbijsterd aan en zeiden: Wat schrijven ze nou? Praten ze over onze kinderen? Toen heb ik een ingezonden stuk geschreven naar de krant met de vraag of het de bedoeling was dat ze ontwikkelingswerk kwamen doen om beschaving te brengen - waar we trouwens niet om hadden gevraagd… Maar sommige problemen hadden ook te maken met het stadsdeel zelf, dat neerkeek op de eigen lokale initiatieven en dat dan de anderen van buiten gingen halen. Maar als het ook maar een beetje moeilijk werd, gingen ze weg. Ja: iedereen kwam en ging, maar wij zijn er nog.”
Vintage Ernestine: als de waarheid gezegd moet werden, draait ze daar niet omheen. Maar hoe ze het zegt is altijd afgewogen en diplomatiek. Nooit flapt ze er zomaar wat uit. Een kwaliteit die haar een prettige samenwerkingspartner maakt. En als het over lastige dingen gaat is ze altijd discreet, correct én - viel mij vaker op - extreem loyaal. Als ik naar haar jeugd vraag, vertelt ze: “Ik zelf ben echt zo'n typisch kweekje van Nicole (Terborg, red.)”, zegt Ernestine. “Ik woonde in Suriname in zo'n extended family in een groot huis. Mijn opa had tien kinderen en af en toe vloog er eentje uit. Mijn moeder was het vijfde kind van wie een grootse toekomst werd verwacht, maar toen werd ze zwanger. En niemand wist van wie. Toen ik twee was is zij naar Nederland vertrokken om te studeren en haar leven daarop te bouwen. Ik bleef bij mijn grootouders en mijn tantes. De oudste zus van mijn moeder, mama Ine, was getrouwd met Johan Adolf Pengel, die later de minister-president werd, en zij woonden op de bovenetage. Mama Ine is later van hem gescheiden en ze is toen naar Nederland gegaan om daar te studeren. Ikzelf ging op mijn negende na het overlijden van mijn grootvader, naar mijn moeder in Nederland. Dat was geen succes, maar wat moest ik?”
Ze neemt een slok water. “Dus ik woonde bij mijn moeder in Rotterdam, die ondertussen met een witte man getrouwd was. Daar woonde ik tot mijn veertiende en dat was soms lastig. Maar ik bezocht regelmatig mijn mama Ine die in Den Haag woonde. Toen mama Ine besloot haar oudste zus in New York te bezoeken, nam ze mij en mijn nichtje mee zodat we daar onze high school konden doen. Senior High. Daar had ik een leven met party's met lange avondjurken, lange gowns. En ik woonde er bij mama Ine die toch ook altijd een soort van moeder voor me was geweest.” Ze gniffelt als ze terugdenkt aan die tijd.
“Wij trokken in bij mijn tante Nadia die ondertussen gynaecologe was en een eigen praktijk had. We woonden in de suburbs, in Westchester County. Je moet denken aan zo'n Raising in the Sun setting: we woonden in een buurt met een private beach met alleen maar miljonairs in haar omgeving. Mijn tante was de enige Zwarte arts die er woonde. Op haar party's kwamen dan ook haar patiënten zoals bijvoorbeeld de vrouw van Louis Farrakhan - de leader van de Black Muslim Party of de ex-vrouw van Rockefeller - zo’n milieu dus.
“Als je in een beweging zat was je stoer, tough, strijdbaar. En je verdriet en je onzekerheid dat was thuis, met jezelf…”
"Op mijn zeventiende keerde ik terug naar Nederland om in Utrecht te studeren en voedde ik mezelf op. Het was een beetje eenzaam, maar gelukkig waren er bij de Surinaamse studentenvereniging ook oudere studenten, die je opvingen als je geen familie had in Nederland. Dat kweekje-ding werd altijd een beetje opgehemeld. Zo van: “dat is onze cultuur en ooh wat zijn we geweldig, we vangen elkaars kinderen op!” Maar in de tussentijd praat niemand met dat kind… Dus dat kind denkt: “alle neefjes en nichtjes hebben een vader en een moeder maar ik weet niet wie mijn vader is en ik weet ook niet hoe mijn moeder er uit ziet.” En dan ga je bij je moeder wonen en als die moeder dan een teleurstelling is, ja… dan ga je een beetje zweven. En die andere tantes, die hebben je liefde en alles wat ze je konden geven gegeven en die vinden het onzin dat jij wil weten wie je vader is. Dus die zeggen: “Wij zijn er toch! Klaar.”
“Nu zie je dat die activisten praten over healing, maar dat woord kenden wij toen niet. Als je in een beweging zat was je stoer, tough, strijdbaar. En je verdriet en je onzekerheid dat was thuis, met jezelf… Gelukkig schreef ik mijn poëzie en daarin vond ik troost en mijn zachte momenten. In mijn poëzie kon ik het - met mezelf - over de pijn hebben…”
Tussen neus en lippen door vertrouwt ze me toe dat ze dit jaar een eerste eigen dichtbundel uit gaat brengen. “Ik voel dat dit de tijd is, dat ik er klaar voor ben.” Na het gesprek mailt ze me nog twee intieme gedichten toe en ook de bundel met strijdbare gedichten toe uit de tijd dat ze activiste was. “Ja, trots ben ik vooral op mijn activistisch verleden. En ook op dat het niet enkel in de academische wereld vorm kreeg, maar in het werken en het samenleven met de mensen om me heen, in verschillende buurten in de stad. Het is niet mijn legacy, alhoewel gedeeltelijk wel natuurlijk. Gisteren nog zat ik in een panel en daar had ik het over het monument voor de slachtoffers van de SLM vliegtuigramp, tegenover het OLVG ziekenhuis. Ik vertelde hoe ik gezorgd heb dat dit er kwam en haalde herinneringen op over hoe die tijd een belangrijke wending aan mijn leven gaf.”
Ze stopt plots met praten, komt dichterbij en gaat door op een iets zachtere toon. “Veel mensen weten dat niet, maar ik droom.” Nu kijkt ze me veelbetekenend aan. “En vlak voor de SLM-ramp had ik ook een droom waarin Ida, Henri (Does, red.) en ik vliegende mensen opvingen en ze in een soort van oven stopten. Twee dagen later was de ramp… Het was 7 juni 1989. Het ongeluk zelf gebeurde weliswaar in Suriname, maar alle overledenen hadden de Nederlandse nationaliteit en woonden hier. En nagenoeg iedereen kende iemand of was er op een andere manier dichtbij betrokken. Wij waren begin dertig en we hebben toen in allerijl een comité opgericht. De community was in rep en roer: niemand was hierop ingesteld. Er was geen hulp of bijstand voor de mensen. Ik was op Schiphol en de lichamen kwamen terug.”
“In André Reeders huis was een telefoon die vierentwintig uur beschikbaar was om mensen informatie en bijstand te geven Ik deed het niet alleen, maar ik was wel de coördinator van dat project. En omdat ik voor het comité constant in Amsterdam was ben ik ook naar Amsterdam verhuisd, want ik was constant hier. Drie jaar heb ik voor het comité gewerkt als coördinator en ervoor gezorgd dat het monument kwam. Uiteindelijk ben ik ook zo verliefd geworden op Hanoch, mijn man. Bij de eerste herdenking van de ramp, die plaats vond in Havelte waar hij werkte als vormingswerker en waar hij onze gastheer was, zag ik hem in actie met de nabestaanden en ik dacht: ´Oh wat een interessante man, we moeten gauw eens evalueren…” Ze schatert weer, en ik schater mee.
Dan komt het gesprek op de grote afwezigen in haar leven: haar biologische vader die ze nooit heeft gekend. En de zonen die ze het leven gaf, maar die vlak daarna overleden. “Jij weet van me dat ik twee zonen heb verloren, toch?” Ik knik. “Mijn moeder weet niet dat ik droom, maar in een van mijn dromen droomde ik ooit over een oudere vrouw, een vriendin van mijn oma vroeger.” Ze blijft even stil. Ademt in. En uit, en gaat dan verder: “Toen ik eenentwintig was, kreeg ik mijn oudste dochter, en twee jaar later kreeg ik mijn eerste zoon, maar die leefde maar een half jaar, omdat hij geen galwegen had. En mijn tweede zoon, die ik op mijn 27e kreeg, is snel na de geboorte overleden. Daarna durfde ik lange tijd geen kinderen meer te krijgen, tot ik gelukkig later nog mijn jongste dochter kreeg. Maar nadat ik mijn tweede zoon verloor heb ik mijn moeder onder druk gezet om me te vertellen wie mijn vader was.”
“Ze vertelde dat ik zijn zus al kende en uiteindelijk heb ik een jaar of tien geleden DNA-onderzoek gedaan waaruit bleek dat degene waarvan mijn moeder zei dat hij mijn vader was, inderdaad mijn vader is. Dat is de Chinese tak van mijn roots.” Er valt een korte stilte. “Ik heb de resultaten van dat onderzoek via via aan hem laten overhandigen, maar hij heeft nooit contact met mij opgenomen. Maar vanbinnen ben ik vrolijk en niet zorgelijk, maar ja… Soms vind ik het wel nog steeds moeilijk dat mijn vader geen contact met me wil. Anderzijds, begrijp ik het: mijn moeder was negentien toen ze zwanger werd. Maar hij was vijf jaar jonger. Daar zit het drama.”
Ernestine glimlacht naar me. Haar blik geeft toegang tot haar grote binnenwereld. “Maar die oudere vrouw waarover ik droomde dat is de moeder van mijn biologische vader. Wat ik mooi vind, is te weten ze na mijn geboorte, mij in haar armen had. En dat zonder te weten dat ik haar kleinkind was.” Ik ben er stil van, en ontroerd. Ernestine voelt mijn ontroering, en ik weet niet of het ongemakkelijkheid is of gewoonte als ze het moment vrolijk weg lacht en zegt: “ Ja, ik heb een bewogen leven he.” “Wat mooi dat je droomt”, zeg ik. Ze antwoordt: “Ja, soms zijn mijn dromen voorspellende dromen, dan weer krijg ik antwoorden…”
“Er is altijd een verzet. En er is altijd een beweging die je voorgaat.”
Als ik mijn opnamerecorder uitzet, zegt ze. “Mijn man, die zit ook vol verhalen. Ik moet hem eens een keer opnemen en dat dan uitwerken want stemmen he….” en dan vertelt ze terloops over een man die ze laatst tegenkwam na vijftig jaar en hoe zijn stem haar terug de tijd in nam. “Als een sprookje.” Ze glimlacht en schakelt over naar een andere herinnering. “Er was een keer een bijeenkomst bij ons hier in het Bijlmerparktheater met Sylvana Simons en anderen over racisme en toen werd er gezegd dat de vorige generatie er niet aan toe was gekomen om in verzet te gaan. Ik dacht: Wacht even! Die vorige generatie dat ben ik. En toen ben ik wel opgestaan en naar voren gestapt om te vertellen over onze acties in de jaren zeventig. Want wij waren met een grote groep: Henri Does, Ida Does, Roy Wijks, André Reeder, Celestine Raalte - de dichter -die kwamen we op de markt tegen en ze liep eerst met een grote boog om ons heen. Tot ze beetje bij beetje aansluiting vond bij ons en we hebben toen samen met haar onze eerste dichtbundel uitgegeven met gedichten met een Marxistisch georiënteerde inslag.”
“We waren solidair met de verworpenen der aarde: onze poëzie was vooral strijdbaar en activistisch. Ik schreef over een pijl die door het hart van het imperialisme ging maar ik schreef ook over een schoonmaakster. We hadden geen internet natuurlijk maar we maakten onze krant, de Wrokoman en we waren zelfvoorzienend met lidmaatschapsgeld en de opbrengst van de boeken die we verkochten. Het was geen academisch activisme, wij waren meer buiten-parlementair bezig waarmee ik bedoel: we werkten met de mensen, in de wijken… “
“We hadden een kernteam, maar als we manifestaties hadden sloten de mensen uit de wijken aan en waren we soms met honderden. We studeerden aan de universiteit, maar dat was niet onze strijdplek zoals bij Gloria Wekker en Elin Robles, Philomena Essed. Ik volgde hen wel, zij ons misschien wat minder: zij waren meer bezig met de vraag hoe zichzelf te noemen en bij ons ging het over de economische positie, racisme, vluchtelingenbeleid… of het ging over Suriname en migranten. Ons verzet gaven we vorm door zeer eigengereide acties te voeren. We gingen bijvoorbeeld naar een live tv-uitzending en rolden onze spandoek en vlaggen uit om te protesteren tegen het vluchtelingenbeleid. Grote consternatie: toenmalig staatssecretaris Haars werd in allerijl weggevoerd en wij moesten ook vluchten want je kon gearresteerd worden. En we hielden ons bezig met wat er in Suriname gebeurde zoals… de Decembermoorden.”
“Wij waren de eersten die de coup van 1980 afwezen: er zouden verkiezingen komen en het was ook nog een militaire coup. - Nou dat werd niet in dank afgenomen. We hadden een bijeenkomst in Ganzenhoef, in de Bijlmer, die drukbezocht was en er hing een zeer gespannen sfeer. Aanhangers van de coup kwamen gewapend. Ik weet nog dat Roy Wijks een man met een mes moest verwijderen, en ik zat in de ordedienst en zag dat iemand een soort molotovcocktail wou gooien naar de sprekers. Ik ben op die man gesprongen en heb die bom afgepakt. Ik wil maar zeggen dat het geen spelletje was, het activisme van die tijd.”
“Daarna richtten we het SLM-comité op en daarna kwamen de jaren negentig. Een periode van minder activisme: we kregen kinderen, anderen trokken terug naar Suriname, Curaçao, Aruba. Ook een decennium van meer individualisering en ook oprukkend kapitalisme… Ja, ik ben wel blij dat de jongere generatie het in deze eeuw weer heeft opgepakt. Het is altijd een relatief kleine groep die actief is, maar het kan zeer grote impact hebben. Op die bijeenkomst met Sylvana Simons hier zei ik dus ook dat het niet zo is dat het pas begon met de reactie van de jongeren tegen Zwarte Piet. Toen wij research deden naar Anton De Kom ontdekten we ook dat er dus al een beweging was die ons voorging in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Er is altijd een verzet. En er is altijd een beweging die je voorgaat.”
Neske Beks
Over
Ode van Neske Beks aan Ernestine Comvalius
Ernestine Comvalius is een boegbeeld dat niet mag ontbreken binnen het project Vrouwen van Amsterdam.

Ernestine Comvalius
Ernestine Comvalius was ruim 10 jaar lang directeur van het Bijlmer Parktheater. Vanwege haar belangrijke bijdrage aan de podiumkunsten ontving ze in 2022 een Koninklijke onderscheiding. Ze is tegenwoordig actief binnen verschillende bestuursfuncties in de cultuursector.